HET ONTSTAAN VAN DE (Parson) JACK RUSSELL TERRIER
De eerste geschriften over terriers gaan terug tot de Romeinse tijd. Het is zelfs aannemelijk dat zij reeds ver daarvoor al aanwezig waren en gebruikt werden.
Deze terriërs hebben altijd gejaagd op weerbaar roofwild, zowel boven als onder de grond. Voor het werk onder de grond gold de eis, dat de hond niet groter van borstomvang mocht zijn, dan die van het bejaagde wild, hetgeen dus beperkingen inhield met betrekking tot de grootte en het gewicht van de hond.
Hoe deze "oude" terriers eruit zagen, weten we niet precies, maar zeker is dat zij aan de vereiste werkcriteria moesten voldoen, om enig bestaansrecht te hebben.
In het verleden werd door de adel vooral gejaagd op grootwild met meutes en windhonden. Over terriers werd niet geschreven, tot het moment dat het meeste grootwild was uitgestorven en men zich tevreden moest stellen met kleiner wild. Toen viel het oog van de adel op de vos.
Dit was het moment waarop de terrier in het voetlicht trad en erkenning kreeg van de "hoge heren". Vanaf deze tijd had elke meute nu ook en terrierman en verschillende terriers.
De terriers werden gebruikt om de vos, die door de meute werd achtervolgd zijn toevlucht zocht in een onderaards hol, weer te voorschijn te laten komen teneinde de jacht te kunnen voortzetten.
De verschillende delen van het land hadden ook verschillende typen vossen, de een wat groter en strijdlustiger dan de ander. De vosseholen of bouwen verschilden al naar gelang het type vos en de aard van de bodem; klei, zand of rotsen. Hierdoor ontstond ook behoefte aan verschillende type terriers.
In bergachtig Schotland jaagde men voornamelijk te voet, waardoor een kortbenige terrier daar de voorkeur had. Deze was minder snel maar stabieler bij het klauteren over de onbegaanbare rotsen.
In Engeland jaagde men voornamelijk te paard op uitgestrekte velden, waardoor er hier behoefte was aan een normaalbenige terrier, die de lange afstanden met voldoende snelheid kon afleggen en toch fris genoeg kon zijn voor de zware taak onder de grond.
Al naar gelang de aard van het werk ontstonden er dus verschillende type werkende terriers die over het algemeen in de volksmond "fox-terriers" genoemd werden. Veelal kregen deze types ook de naam van de regio waar zij voorkwamen, zoals Lakeland-terrier, Ulswater-terrier, Clydesdale-terrier of Border-terrier.
Ook de beroemde Old English White-terrier en de Old English Black and Tan- of Brokenhaired terrier behoorden tot deze groep.
In het noorden van Engeland wenste men een terrier die desnoods de vos zelf aanviel in plaats van hem te treiteren tot hij uit het hol zou springen. Deze honden trokken de vos uit zijn hol en doodden hem zelfs. Dit soort terriers hadden een steviger hoofd en kaken en beschikten over een enorme hardheid en veel temperament. Een voorbeeld hiervan is de Lakeland-terrier.
In het zuiden en westen verkoos men echter een terrier die de vos aanblafte en liet "springen" of deze markeerde, zodat men hem met vos en al kon uitgraven waardoor de meute opnieuw de achtervolging kon inzetten. Hier werden de terriers geselecteerd op een zekere bedachtzaamheid, een lagere graad van hardheid en agressie.
Deze terriers konden ook iets lichter van bouw zijn, terwijl een bijkomend voordeel was, dat deze terriers door hun gemoedelijker temperament in dezelfde kennels als de hounds konden leven. Het was ook dit type terrier dat de voorkeur had van een dominee uit Devonshire. Zijn naam was John Russell en zijn grote passie was de jacht op de vos.
DE GRONDLEGGER
John of Jack Russell (1795-1883) zoals hij genoemd werd, werd op 12 december 1795 geboren in Dartmouth, South Devon. In het jaar 1814 werd hij toegelaten tot het "Exeter College", Oxford, waar hij als student in 1819 zijn eerste hond van een melkman kocht.
Deze teef "Trump" is de stammoeder geweest voor John Russell's eigen werklijn "Fox-terriers die later, na zijn dood, zijn naam zouden dragen.
Dominee E.W.L. Davies beschreef "Trump" als volgt;
"..In de eerste plaats is de kleur wit met een donkere vlek over beide ogen en oren en een klein vlekje , niet groter dan een pennystuk, bij de staartaanzet.
De vacht welke dik, aangesloten en ruwharig is en erop berekend om het lijf te beschermen tegen koude en slechte weersomstandigheden lijkt geheel niet op de lange, ruwe vacht van bijv. een Schotse Terrier. De poten zijn kaarsrecht met perfecte voeten, het geheel geeft een groot uithoudingsvermogen aan, terwijl de afmetingen en hoogte vergeleken kunnen worden met die van een volwassen vos..".
De dominee fokte tijdens zijn leven veel van deze op "Trump" gelijkende terriers die moesten voldoen aan de specifieke werkeigenschappen die hij stelde.
Een terrier waar de dominee ook grote bewondering voor had was "Old Jock".
Rawdon Lee heeft als eerbetoon aan John Russell in de vierde editie van zijn boek over "Fox-terriers" het portret van "Old Jock, Tartar en Grove Nettle" vervangen door een afbeelding van John Russell. De honden van de dominee waren in trek bij bekende terrier-kennels van o.a.: Thomas Wootton, Henry Fitzwilliam en William Carrick (Carlisle kennel)
William Carrick's eerste terrier was "Venture" die vrijwel zeker uit de kennel van de dominee kwam. "Venture" kreeg al snel gezelschap van de teef "Lill Foiler" welke volgens zeggen een zuivere Parson Jack Russell bloedlijn bezat.
In 1884 werd zij gekruist met "Trick" en uit deze combinatie kwam "Carlisle Tack" voort, "Tack" in combinatie met "Vice" produceerde "Carlisle Tyro".
Tack en zijn zoon Tyro waren goede voorbeelden van de dominees eigen terriers en zij hebben in grote mate model gestaan voor de huidige Jack Russell terrier: een werkende terrier van een zeer oorspronkelijk type, met bloedlijnen die 200 jaar teruggaan tot in de tijd van de vermaarde "Old English White Terriër", een ras dat hiervoor soms wat weinig erkenning krijgt.
DE JACK RUSSELL TERRIER
Naast de normaalbenige "Parson" bestaan er ook kortbenige terriers die eveneens de naam van de dominee kregen na zijn dood. Zij waren in het verleden veelal in het bezit van de gewone man, die ook een passie had voor de jacht op de vos, of hem bestreed om de verliezen bij pluimvee en lammeren te beperken die ontstonden door de nachtelijke stroperijen van de vos. Bij deze mensen telden alleen de werkkwaliteiten van deze terriers en uiterlijk was een bijzaak.
Veelal werden verschillende typen terriers gekruist om de gewenste werkhond te verkrijgen. Hierbij werd ook gebruik gemaakt van kruisingen tussen normaalbenige en kortbenige honden, waarbij ook achondroplastische honden gebruikt werden. Van de pups die uit deze combinaties werden geboren, werden alleen de beste werkers aangehouden. De overigen werden meestal verkocht als huis- of stalhond.
Aangezien deze honden, mede door hun handige formaat en vrolijke karakter steeds meer populariteit verworven en door "paardenmensen" meegenomen werden naar het vaste land van Europa, groeide hun aantal en kregen zij ook buiten Engeland grote bekendheid.
Heden ten dage is deze kleine, kortbenige Jack Russell terrier populair bij een groot publiek en wordt gewaardeerd door jagers.
Door zijn populariteit en het feit dat het hier een rasloze hond betrof hebben veel fokkers in het begin weinig oog gehad voor uniformiteit in het type, sterker nog, er was geen Jack Russell gelijk. Ze hadden of een verschillende beharing, dan wel andere kleur aftekeningen of variabel type.
Als men het over "uniformiteit" had, kwam men al snel met de "typerende kenmerken" van deze Jack Russell. Hij was breed in het front, zwaar van lichaam, had enigszins kromme voorpoten en een Fox-terrier achtig hoofd. Begin jaren tachtig werden veel van deze "ouderwetse" Jack Russell's weer gekruist met Parson Jack Russell's om zo een rechter front te fokken, alsook een leniger lichaam. Deze nakomelingen werden al snel te Parson-achtig, en er was alleen nog maar aan de maat te zien dat het hier om een "kleinere" Jack Russell ging. Van kortbenigheid was al helemaal geen sprake meer.
In 1991 werden de eerste kontakten gelegd in Australië omdat bekend werd dat hier een grote populatie geregistreerde Jack Russell's aanwezig was, die qua kortbenigheid goed paste bij de populatie Jack Russell's in Nederland.
Deze rasstandaard werd overgenomen en na een positief advies van de Raad van Beheer toegepast op onze "Nederlandse" Jack Russell's.
Nu deze rasstandaard een feit werd konden wij met deze leidraad bij de hand meer gericht fokken.
Door de erkenning van de Parson werden deze na aankeuring overgeschreven naar de Bijlage van het N.H.S.B. De Jack Russell terrier had toen het Voorlopig Register voor zich "alleen".
Veel Parson typische honden werden niet overgeschreven of bleven bewust in dit Voorlopig Register zitten. Tot 1996 konden deze honden nog gebruikt worden voor kruisingen met Jack Russell terriers, daar de Raad van Beheer voor registratie alleen van het Voorlopig register uitging, en niet van het type.
In 1996 werden deze kruisingen verboden door de Raad van Beheer en kon men binnen de rasvereniging alleen nog maar fokken met honden die in dit Voorlopig register zaten en op de clubmatch een "Voldoet" gehaald hadden. Eigenaren van Parson Jack Russell's werden daardoor gedwongen hun honden over te schrijven naar de juiste Bijlage van het N.H.S.B. Tevens kon men met een VR-hond niet meer deelnemen aan nationale shows.
Begin 1997 werd bekend dat Australië de Jack Russell terrier als "pure breed" wilde aanvragen bij de F.C.I. Dit was in 1992 ook reeds gebeurd maar de F.C.I. heeft dit toen afgewezen. De F.C.I. wilde geen ras erkennen wat alleen in Australië bekend was. Inmiddels is dat veranderd. Landen als Afrika, Nieuw-Zeeland en ook Japan hebben in de loop van de afgelopen 5 jaar de Jack Russell erkend, volgens de Australische standaard.
Nederland vormt een uitzonderingspositie, daar de R.v.B. de Jack Russell wel registreert doch niet erkent als rashond. Toen bekend werd dat er opnieuw een aanvraag tot erkenning van de Jack Russell bij de F.C.I. zou worden ingediend heeft de rasvereniging de R.v.B. gevraagd Australië te steunen in hun aanvraag tot erkenning van het ras. De R.v.B. heeft hierop positief gereageerd.